Diederik Stevens

Articles


En u is..?

willem 2

Vroeger thuis sprak ik weleens over twee schoolvriendjes, genaamd Rob Kuyper en Wouter Rhode. Mijn vader vroeg me dan soms geïnteresseerd hoe het toch ging met die Rob Wouters. Hij deed het niet expres. Ook ikzelf ben qua naamgeheugen beroerd getalenteerd. Zelfs bij goede bekenden sta ik regelmatig (bijna altijd) met een droge bek. Eraan werken is zinloos. DNA-dingetje.

Intussen spring ik er – als ik weer eens geen idee heb hoe iemand ook al weer heet, ook al ken ik die iemand al langer – lenig mee om. Het arsenaal waarvan ik me bij sexegenoten bedien bevat: hey jongen, hey ouwe reus, hey boy good to see you, hey misdadiger en hey rotzak. Ook gooi ik er nog wel eens succesrijk uit: hey, daar zal je ‘m hebben!  In de gevallen dat bij een bekende van me iets minder jovialiteit  geboden lijkt, verzoek ik de betreffende (voor mij) anonymus vriendelijk: help me even. Of ik beproef: wat is ook alweer jouw vollédige naam? Als diegene die dan vervolgens noemt, lieg ik dat ik de voornaam natuurlijk wel wist, maar dat het me om de achternaam te doen was. Ik kom er vaak mee weg.

Bij vrouwen wier namen me ontglipt zijn, ligt het gevoeliger. Zeker als ik gok. Je moet iemand die Marie-Estelle heet, nooit Chantalle noemen. En Nelleke nooit Betsie. ‘Ik heb kennelijk weinig indruk op je gemaakt’, of, ‘ik ben blijkbaar voor jou volslagen oninteressant’, wordt me dan toegesist. En van de wat meer assertieve types kan ik vaak ook gewoon ‘de kolere krijgen’. Overigens, de foef om jezelf veiligheidshalve voor de zoveelste keer aan dezelfde dame voor te stellen, om zo ook haar naam weer te horen, blijkt matig effectief te zijn. Zeer matig. Een regelrechte afrader, eigenlijk.

Kortom, bij vrouwen ligt het vraagstuk complex. Bij manvolk draai ik me er meestal wel uit, hoewel er nog wel een paar punten op de i mogen.

Zo was ik onlangs in de Willem 2-fabriek van Den Bosch bij de opening van een groepstentoonstelling, waaraan ik deelnam. Ik werd er door een collega geïntroduceerd bij een alom gerespecteerde kunstkenner, die zich voorstelde als Fred Monsma. Tijdens de conversatie die daarop met hem volgde blijk ik de man achtereenvolgens Wim, Jaap en Nico te hebben genoemd, zo meldde de collega mij na afloop. De heer Monstra, of hoe die heette, beende na het gesprekje snel weg, dat hele schilderij van mij geloofde hij wel.

Toen ik daarna naar de bar liep werd er plotseling ergens ver achter me geroepen: Hé Diederik!  Ik keek om, het bleek de echtgenoot van een expositiedeelneemster. Hij en ik hadden kort geleden nog uitvoerig met elkaar kennisgemaakt. Het was voor mij desondanks al een hele opluchting dat ik z’n gezicht herkende, dat was tenminste iets, want anders staat het zo onaardig. Maar, nee hè, ik zag dat hij aanstalten maakte om door de menigte heen naar me toe te komen. Hoe heette deze echtgenoot ook al weer? Niet het beginnetje van een naam schoot me te binnen. Even nog flitsten de namen Kjeld en Sven door mijn hoofd. Maar dat waren schaatsers. Ik nam me voor de zaak met ‘hey ouwe reus’ te redden, maar toen hij bij me aangekomen was en mijn naam enthousiast herhaalde, moest ik bluffen: ‘jouw naam ligt werkelijk op het puntje van m’n tong’. Licht ontgoocheld zei hij zijn voornaam die ik, ondanks het geroezemoes van omstanders, duidelijk verstond als ‘Mart’.  ‘Hè stom’, huichelde ik,’ MART, túúrlijk , nou weet ik ‘t weer!’ Ik kneep hem hard in z’n wangzak en kraaide theatraal: ‘MART MART MART, zó, jouw naam vergeet  ik nu dus nóóit meer, Mart’. Hij keek me even aan en zei: ’t is Bart.

 

Diederik Stevens, januari 2017