Bij de dood van Harry Mulisch
Shanghai, 19 november 2010
Bij de dood van Harry Mulisch vreesden wij thuis voor de televisie meteen het ergste. En als je vreest voor wat je krijgt, krijg je wat je vreest. Dus daar hadden we inderdaad weer de onuitroeibare tronie van Jeroen Krabbé in beeld.
Natuurlijk, de aap moest maar weer uit de mouw: Jeroen was al jarenlang Harrys beste vriend. Zei hij. ‘Ik heb er al dagen over nagedacht wat ik na zijn overlijden zou moeten zeggen ’, meldde Krabbé zonder enige ironie. Want, natuurlijk zouden de media juist hem bellen, meende hij. En zo niet, dan belde hij ze zelf wel. Iedereen weet dan ook dat Krabbé bedoelde te zeggen ‘ik heb er dagen over nagedacht hoe ik uit Harrys dood het meeste publicitaire profijt voor mijzelf zou kunnen halen.’
Nadat Krabbé eerder, bij het verscheiden van beste vriend Prins Bernard, al had uitgeroepen dat hij ‘de zoon was die Bernard altijd had gewild’, overwoog hij zichzelf bij Mulish publiekelijk te bombarderen tot ‘de broer die Harry altijd had willen hebben’. Maar, bedacht de zondagsschilder al rekenend, die uitspraak kon hij misschien beter bewaren voor een toekomstige, iets jongere bekende dode, eentje die dichter bij zijn eigen leeftijd in de buurt zou zitten. Oh zeker, hij had zijn nieuwe broer-oneliner al eerder, bij de begrafenis van beste vriend Ramses Shaffy, kunnen inzetten, maar dat zou qua timing wel weer erg dicht op Bernards teraardebestelling hebben gezeten, vond hij toen. En bij de dood van beste vriend Van Mierlo – bij wie hij zijn broerbedenksel ook mooi had kunnen debiteren – genoot Krabbé ongelukkigerwijze van een zonvakantie op een ver eiland. Had die van Mierlo trouwens niet even kunnen wachten met omvallen totdat hij, Krabbé dus, terug was? Nu namelijk leek Krabbé DWDD en Pauw & Witteman nog maar ternauwernood te kunnen halen. (Voetstoots ging hij er vanuit dat deze nieuwsrubrieken niet om hem heen konden.) Het in allerijl geboekte vliegtuig kende helaas dermate veel vertraging dat Krabbé, terug op Schiphol, ontdaan moest vaststellen dat de media alweer over waren gegaan tot de orde van de nieuwe dag. (Bovendien bleek Krabbé bij navraag dat hij überhaupt door geen enkele redactie was benaderd; zijn dag was kapot.)
Er waren nog meer tegenslagen. Na het hemelen van goede vriend ‘oom’ Hugo Claus en ‘huisvriend’ Jan Wolkers werd Krabbé, tot zijn eigen onbegrip, door de respectieve nabestaanden volledig genegeerd. Ook de erven van de betreurde Corneille zagen in de hunkerende Krabbé geenszins een collega. Sterker nog, ze hadden nog nooit van hem gehoord. Achteraf vond Jeroen hem eigenlijk maar een nare man, die hele Corneille.
Maar bij Antonie Kamerling was het gelukkig weer raak. (Krabbé: ‘Als Tonie in de put zat kwam hij altijd bij mij, voor acteerlessen. Zonder dat we het van elkaar wisten waren we gek genoeg elkaars beste vrienden’.) De loop komt er de laatste maanden sowieso weer lekker in, het regent bekende doden. Voor Jeroen Krabbé zijn het drukke, maar tevredenstemmende tijden.
En wij? Wij zijn de tel kwijt. Zijn er eigenlijk wel bekende Nederlanders of buitenlanders die, zodra ze de geest geven, nog aan deze narcistische nicht ontkomen? (Harrison Ford en Barbara Streisand zijn hierbij trouwens gewaarschuwd.) Jeroen Krabbé is de vriend die je nooit hebt willen hebben.
Diederik Stevens